Als veenbrand, die onder de grond
doorgloeit, maar niet wordt opgemerkt,
niet ïnspireert, maar mensen verwondt,
dichtbij door ongeloof nog tegenwerkt.

Alleen de wind, die blaast
waarheen hij wil, of God hem zegt,
zorgt dat men zich verbaast:
Er worden woorden in de mond gelegd.

En ik spreek met mijn tong
die niet meer de mijne lijkt
en dwars door ongeloof en haren strijkt.

Wanneer was het dat ik nog zong
van Geest en Wind en Vuur?
Weet ik nog van dit vroege uur?

Of is dit nieuwe taal door mijne mond?