Die pinksterpijlen die mij raakten
eind aan mijn vredig leven maakten!
Mijn rustig leven is nu voorbij
nooit meer vrolijk onbezorgd en vrij
nooit meer zonder berouw weggedraaid
en U heeft dat diep in mij gezaaid!

Uw apostel tegen wil en dank.
Apostel, geen dank, maar slaag en stank.
Ieder zag vuur, ik voelde branden,
hoe zijn woorden in mij belandden.
Nu moet ik wel spreken, steeds maar weer
en ga tegen vreemden soms tekeer.

Uw Geest gaf mij beslist geen vrijheid
Uw Geest schonk mij geen uur van blijheid.
Hij laat mij maar werken dag en nacht
hij is het die ’s ochtends op me wacht.
Mijn dagen zijn lang, het loon komt later
onbelegd brood, geen levend water.

Waarom laat U me niet eens met rust
bijna niemand die mijn praatjes lust
paarlen voor de zwijnen dag na dag
geen rechtvaardigen, maar hoongelach.

God, die pinkstergloed wil niet uit mijn ogen
ik wil zo graag mijn eigen tranen drogen.
God, die pinkstergloed wil maar niet uit mijn hoofd
heb ik nog niet genoeg gedaan en geloofd?

Ik ben apostel en vermoeid tot het bot
druk met naasten, verward over eigen lot
en ja: ik wil U heel graag altoos loven
maar wil dan eerst die pinkstervlammen doven!

God, een beetje pinksterrode gloed
vinden de meeste mensen best goed.
Af en toe een woord door gloed verlicht
of wat pinksterkleur in een gedicht.
Maar apostel zijn voor dag en nacht
kent U iemand die daar blij op wacht?

U weet wel dat ik het niet zo meen
U kent me, bent, gaat nooit van me heen
Uw gloed verlicht mijn weg door ’t leven
waardoor ik van Uw licht kan geven.
Ik wilde dit even bij U kwijt
voor ik me weer aan Uw werken wijd.