De levensreis is als de wind,
soms mee en dan weer tegen,
we zeilen door het leven heen,
om sturing zeer verlegen.

Het liefst reizen we vóór de wind,
een briesje in de zeilen,
vertrouwend op kompas en roer,
een dieplood om te peilen.

We zeilen rustig en voldaan
en liggen lui te deinen,
wat kan ons deren, wie iets doen,
om ons te ondermijnen?

Maar plots hebben wij tegenwind,
ons hart vol angst en beven,
we moeten verder met de reis,
laverend door het leven.

De wind ontwikkelt zich tot storm
en scheurt een zeil aan flarden,
welhaast is er geen redden aan,
tóch kunnen wij volharden.

Wij reizen door een and're wind,
gedreven uit de hoge,
de Geest van Pinksteren geeft kracht
en is met ons bewogen.

Díe wind trekt door ons leven heen,
neemt ons het roer uit handen,
we varen Thuis, richting de kust,
naar hemels witte stranden.

Johannes 3:8 - Handelingen 2:2