Tussen de miljoenen schelpen
op het uitgestrekte strand,
aangespoeld door de getijden,
ligt een schelpje in het zand.
Van waar zou dit schelpje komen,
neemt de vloed het straks weer mee?
Hoe vaak werd het meegenomen
door de golven van de zee?

Hoe lang heeft het rondgedobberd
in het schuim van 't ruime sop?
Waarom roept een nietig schelpje
ineens zoveel vragen op?
Misschien zijn wij als dat schelpje
met veel schelpen om ons heen.
Net als hen met heel veel samen,
maar uiteindelijk alleen.

Liggen wij als eenzaam schelpje
plompverloren op het strand.
Levensvragen onbeantwoord,
dan is daar altijd die Hand.
Die ons oppakt en ons meeneemt,
Hand die alle schelpen spaart.
Hand waar ook gebroken schelpen
veilig in worden bewaard.

Gaaf, kapot, glad of gekarteld,
alle schelpen van de kust.
brengt die Hand naar eeuw'ge stranden
naar de wateren van rust. 
Waar de doffe schelpen glanzen
en weerkaatsten in het zand
Waar gebroken schelpen helen
in de palm van Gods Hand.