Het geluk lachte hem toe, niets was hem teveel.
Een gezin, gezondheid, succes en geld was zijn deel.
Er kon hem immers niets gebeuren, alleen maar voorspoed op zijn pad.
Een prachtig leven heeft hij tot dan gehad.

Maar na verloop van tijd kwamen de vragen.
Is dit het waar hij mee door moet alle dagen.
Alleen maar nemen, nemen en nooit geven.
Moest hij hiermee door naar het einde van zijn leven.

Hij verstarde en zat vaak voor zich uit te kijken.
Die last werd steeds maar zwaarder, moest hij hier aan bezwijken.
Zijn gezin verstond hem al lang niet meer.
Dat begreep hij niet, het deed hem zo zeer.

Ook vrienden bleven weg, alsof vriendschap hen niets meer deed.
Want, wat moet je met een man die aan depressies leed.
Zo werd het stil en eenzaam om hem heen.
Begrip vond hij nergens, nu was hij echt alleen.

Tot op een dag hij weer zwierf door kille straten.
Hij voelde zich toen echt van iedereen verlaten.
Zomaar passeerde hij een Kerkje op een plein.
En vroeg zich toen af hoe het daarbinnen zou zijn.

Hij wist nog van de zondagschool waarop hij had gezeten.
Had hij wat hij daar geleerd had dan allemaal vergeten.
Op dat moment , bij dat Kerkje kwamen de herinneringen boven.
Hoe hij ooit geleerd had om in God te geloven.

Van de gelijkenissen die Jezus verteld had.
En hoe die zondagschoolmeester met hem bad.
Hoe Jezus geleden heeft voor hem aan het kruis.
Om te weten niet hier op aarde, maar bij God is je thuis.

Op dat moment voelde hij hoe God hem aanraakte.
De enige oprechte die Zijn liefde niet verzaakte.
Vanaf die tijd kon hij weer verder gaan.
Eindelijk, eindelijk erkende hij zijn ware bestaan.