Heer, als U ooit mij zoudt verlaten,
Zou aardse troost mij niet meer baten.
Die grote leegte in een leven
Dat U zo ruimhartig had gegeven.
 
In de doop werd ik U aangereikt!
Mijn naam heeft in Uw hand geprijkt!
Als ik Uw stem niet meer hoor klinken,
Zou ik in moeras verzinken.
 
Wie redt mij uit zo'n isolement?
In wanhoop, Goddank, ongekend,
Zou ik U nooit meer kunnen vragen
Mijns naasten leed te helpen dragen.
 
Hoe ervaren anderen zo'n situatie,
Niet gediend zijnd van Uw relatie.
Voeren zij nooit die innerlijke strijd,
Die voor menigeen een eigen leven leidt?
 
De vragen over on- en zekerheden,
Over toekomstbeeld en zwart verleden,
Blijken sterk met ons geloof verweven.
Vaak door twijfel ingegeven.
.
Uw steun daarin ontberen,
Staat gelijk aan vegeteren.
Door Godverlatenheid omgeven,
Is voor schepselen geen leven.
 
Van God los omgaan met die pijn.
Dat moet de hel op aarde zijn.
Doch Jezus' bloed wil 't kwaad verdrijven,
Om God nabij te kunnen blijven.
 
Mijn doembeeld Heer, is onterecht.
Nooit hebt U een berouwvol kind onthecht.
'k misken Uw goedheid met mijn waan.
U laat kinderen tot U komen, maar nooit gaan.