Als de landman heeft geploegd,
geëgd met volle inzet, gezwoegd,
geeft hij – met lichtvoetige tred
fluitende gezangen ingezet -
het zaaigoed in zijn hand
aan weer en wind
en aan het land,
het lóslatend
in dankbaarheid,
overgave, tevredenheid,
in de handen van zijn Heer,
want hij weet wat Hij hem zegt:

 "Ik zorg voor kiemkracht, weer en wind,
Ik geef de vruchtbaarheid en de oogst,
wees dan bezorgd in géén ding,
hoed u voor ontmoediging,
blijf in Mijn vrede, waak,
geloof dat Ik het maak.” 

De landman wacht rustig af
óf zijn werk, en hoe en wanneer,
tot groei en bloei van het zaad leidt,
vertrouwt op de woorden van zijn Heer. 

“Onze hulp en onze verwachting is in de naam van JHWH , die hemel en aarde gemaakt heeft. Die trouw houdt tot in eeuwigheid en niet laat varen de werken van Zijn handen”.