Onderweg naar de overkant
Werden wij door angst overmand.
Tussen golven vol dreiging en dood
Kwam er iets richting de boot.
 
Een mist, een schim die bewoog
Die ons vasthield met zijn oog.
En toen klonk daar die stem
En hoorden wij: het is Hém.
 
En Petrus was niet meer bang
En het duurde dus niet lang.
Of hij stapte overboord,
Dapper en prettig gestoord.
 
De rest dacht na, drie keer
En vond het toen geen wandelweer.
Ze bleven lekker in de boot;
Niet elk geloof is even groot.
 
Dacht Petrus soms: ach, gaat het mis
Komt er vast een hele grote vis
En wordt ik als Jona twee gered
Na een hartstochtelijk gebed.
 
Maar Petrus dacht te veel met boven
En soms moet je alleen maar geloven.
Al snel liep hij met zijn hoofd te malen
En liep het water door zijn sandalen.
 
Gelukkig was daar de hand van de Heer
Hij was er altijd voor hem, keer op keer.
Hij had beloofd: er wordt altijd op je gelet
Zo werd de twijfelende zinkende rots gered.
 
Stil was toen de wind en ze dachten na:
Wat doe ik als ik weer voor zoiets sta?
Doen of denken en wat het allermeest
Of geloven zonder denken, onbevreesd?
 
En zo dobbert het schip van de kerk
Tussen wind en golven mensenwerk
Maar op de vlag daar staat geschreven:
Twijfel niet aan mij, nooit van je leven!
 

8e na Trinitatis, Jona en De storm op het meer