Al rusten in hun duister graf
de kinderen, die God mij gaf;
Al bleef geen huis van mij bestaan:
Wat God doet, dat is wélgedaan!

Al werd mij al mijn vee ontroofd:
De naam des Heren zij geloofd!
Verdween mijn akker en mijn graan:
Wat God doet, dat is wélgedaan!

Al keert zich ieder van mij af
aan wie ik eens mijn liefde gaf;
Al greep een storm mijn rijkdom aan:
Wat God doet, dat is wélgedaan!

Al lig 'k met zweren overdekt,
hier op mijn puinhoop uitgestrekt;
Al zou 'k van pijn en jeuk vergaan:
Wat God doet, dat is wélgedaan!
                 *******
Nu ben ik ál mijn rijkdom kwijt,
maar 'k acht het als een nietigheid.
Want het is Gód, die mij omgeeft:
Ik weet, dat mijn Verlosser leeft!

uit: "Open Vensters"