Talloze mensen gaan naar de woestijn.
Johannes de doper spreekt daar vol vermaan:
"Gods verborgen Koninkrijk komt spoedig aan.
Laat alle trotsen van hart deemoedig zijn!"

Wijze schriftgeleerfden voelen zich klein.
Tollenaars en krijgslui zullen voortgaan
met hun eigen beroep, maar ze verstaan
hoe tevreden loon geurt als edelste wijn.

In een koele hut van leem en stenen
denken bewoners der verlatenheid
over die prediker, plots verschenen.

Het zand- en rotsdal, schijnbaar zonder tijd,
laat vragen, jong of oud, zich verenen
tot verdraagzame, hoopvolle eeuwigheid.