Ik had als kind al zoveel dromen,
Van grote dingen en belangrijkheid.
Ik wilde wel bij Jezus komen,
Maar ‘k had voor Hem niet zoveel tijd.

Het leven viel soms wel wat tegen,
Er was verdriet en ook wel strijd
’t Bestaan ging soms langs smalle wegen
en voor de Heer had ik niet veel tijd.

Er was geluk en huwelijks-zegen,
Genieten van geborgenheid.
Van zoveel liefde mij gegeven,
Maar voor de Heer had ik niet veel tijd.

Er was zoveel om voor te zorgen
Dat was toch mijn verantwoordelijkheid!
Een stapel werk wachtte iedere morgen
En voor de Heer had ik niet veel tijd.

De dierbaren, die mij hun liefde gaven,
-Ik denk aan hen met dankbaarheid-
zijn alle één voor één begraven
en voor de Heer nam ik toen meer tijd.

Toen is mijn liefste overleden...
En ik bleef alleen in eenzaamheid.
Niets is op aarde mij gebleven.
Maar voor de Heer heb ik nu alle tijd.

Nu wacht ik in mijn stille kamer
Tot Hij mij roept met zachte stem.
Dat heilig uur komt langzaam nader:
Dan ben ik voor alle tijd bij Hem!