In de kast waar glazen stonden
Lagen in een doos
Rietjes, echt in alle maten
En één ervan was boos

Het was een kleintje, zonder buignek
Met stipjes op het groen
Een rare kronkel in de buis
En onderaan een schoen

’t zag er eig’lijk best leuk uit
maar niemand die het nam
het rietje vroeg zich razend af
hoe of dat nou toch kwam 

“Ach” zei een lange gele, trots
“je hebt ’t of juist niet!
Een rietje moet goed praktisch zijn
En ja, dat ben je niet.”

Je schoen zit vast steeds in de weg.
In drank staan is een sport!
Je gaat steeds voor die laatste drup,
Daarvoor ben jij te kort!!”

Een ander zei: “wat zeur je nou,
Wees blij mijn kleine vriend!
Na gebruik gooit men je weg
Dat is toch onverdiend?”

“Je ligt hier braaf te wachten, toch?
Dan doe je wat je kan.
Je geeft ze alles uit het glas
En dat was het dan!”

“Ach, ik heb nooit eens mogen doen
waarvoor wij rietjes zijn.
Kind’ren lekker laten drinken
Dat lijkt me toch zo fijn.” 

Plots graait een handje in de doos
Het rietje is verrukt
Uit alle mooie lange rietjes
Wordt hij er uit geplukt

Het kind kijkt hem verlangend aan
en zet hem in een glas
Ze zuigt de melk zacht door zijn krul
alsof ’t een kunstje was

De melk is zo snel opgedronken
Het rietje schrikt, oh jee
Nu kom ik in de vuilnisbak
Maar dat gebeurt niet, nee!

Het rietje wordt met zorg gewassen
Als eerste uit de doos
Omdat het kleine kindje hem
Als mooiste rietje koos.