Onder de sluimerende schaduwen
van statige sparren
kabbelt een rustig beekje.

Omzoomd door knusse mossen
en een koperen tapijt
van bruine bladeren
wijst het ons het pad
naar een warme nazomer.

Enkele late zonnestralen
gluren tussen het bladerdek
en zoenen al wat er onder woont.

Druppels van een vroege 
avondnevel vallen hier en daar,
als parels van water,
dat leven geeft aan zwammen,
kikkers en eekhoorns.

Een drukke specht tikt fel
tegen een kromme beuk.
De eenden vluchten in het water
en alles wordt weer stil...

De laatste libellen zweven,
al wat slaperig, tussen 
de hoge varens, wat verloren...

En dan zingt een speelse krekel
zijn avondgebed voor de Heer,
een helder avondlied.
Dank U , Heer, voor al wat leeft!