De zon werpt gouden stralen op mijn pad.
Ik zet mijn voet op 't afgevallen blad
en struin behoedzaam voort.
Geen mens die mij hier stoort.
Het is zo stil, zo stil hier om mij heen.
Ik waan mij in dit sprookjesbos alleen.
Een rood-met-witte-stippen paddenstoel
geeft een welhaast euforisch herfstgevoel.
Het haast volmaakte kleurpatroon,
in volle pracht aan mij getoond,
in goud en groen, in rood en bruin;
het is één grote najaarstuin.

Heeft onze Schepper met zijn verfpalet,
voor míj die toverkleuren neergezet?
Het bladerpad dat knispert en dat kraakt:
De zomer, die een laatste zucht nog slaakt:
Het is voorbij, de zomer, 't is voorbij.
Maar déze fraaie dag,
die krijg je nog van mij.
Ja, zelfs die achttien graden,
die krijg je er nog bij!