Wat is het toch dat wij
de treurwilg zo benoemen
als lijkt hij treurend te staan,
tak en blad als tranen druipen gaan.
 
Nee, dan de populier,
die onze blik omhoog richtend
rechtop en fier met z'n spitse punt
ons een blijde glimp van de hemel gunt.
 
De kastanje ook, die zijn bloemen,
omhoog gericht als kaarsen ter gebed,
ons net zo'n diepe blijdschap geeft
als iemand die zo leeft.
 
De treurwilg echter is de eerste die
jubelend belofte van warmte zingt,
omdat deze zich in zachtgele kledij hult,
zodra de natuur zich met zonnestralen vult.
 
Die treurwilg buigt in nederigheid,
zonder kapsones, masker noch trots
tussen bomen met takken in de lucht,
niet door zware last of met diepe zucht.
 
Hoe die treurwilg, kastanje, populier
ons ook toeschijnen en mogen lijken:
het hangt allemaal af van de manier
waarop we naar ze kijken.
 
Vanuit het gemoed van ons eigen hart
zien we lachen, huilen, spreken, zwijgen
in dieren en zelfs in blad, bloemen en twijgen.
 
Wat is het toch dat wij onze medemensen
trots, fier, nederig, verdrietig, vreugdevol
bekijken in hun liggen, gaan en staan?
Nemen we dat niet bij voorbaat aan?
 
Hoe we een treurwilg ervaren
leidt tot onvermoede invalshoeken.
Hoe wat en wie we zien ook lijken mag,
van belang is dat je de ander écht zag.
 
14.06.2018