Op een dag gaf de Heer mij een cadeautje:
Een kompas, peddels en een bootje.
Het was een wondermooie dag,
dus ik ging zitten met een lach.

Wat voor een reis had de Heer voor mij in gedachte.
Ik zat in mijn boot en ik wachtte.
Langzaam dreef mijn bootje in het riet.
Ik zei tot de Heer: Dit geloof ik niet.

Maar kind: zei de Heer, Ik heb je dit bootje gegeven
Niet om af te wachten maar om iets te doen met je leven.
Je reis zal mooi zijn maar soms met gevaren.
Soms moet je bidden om de storm te bedaren.
Ik zal soms de wind zijn in je rug
en als je verdwaalt wijs ik de weg terug.

Ik zal aan de oever staan, je allergrootst fan.
Je zal mij niet zien maar weten dat ik er ben.
Ooit ben ik daar en grijp je bij de hand,
als je aanmeert mijn kind aan Hemels vasteland.