En weer ontluikt het licht
en waaiert zacht de dageraad
haar vleugels uit in vrede.

Wat eertijds werd doorleden
is in stilte neergelegd.

Ooit gezaaid
diep in het duister
in de voren van de nacht
wil het - ongezegd gebleven -
worden aangeraakt tot leven
nu de luister van het ochtendgloren
wacht.

Die mij zegent
heelt tot vreugde
het verdriet.

Die nabij
op al mijn wegen
naar mij taalt en naar mij ziet
mij bevrijdt tot nieuwe adem
nooit vermoed
Hij is die mijn ziel behoedt
de nacht voorbij
mij zingen doet
al rijmt het soms
naar mijn idee
nog niet.