Hij heeft in de gevangenis gezeten
terecht gestraft voor wat hij had gedaan.
maar toen hij wist dat hij weer vrij zou komen
vroeg hij zich af waar hij nog heen kon gaan

Familie zat vast niet op hem te wachten
de vrijheid lijkt een muur waar hij geen deur in ziet
want iedereen zal hem nu wel verachten
zo heeft hij lang getobd in stil verdriet.

Wel honderd keer zich afgevraagd of hij ’t zou durven wagen,
uiteindelijk zijn moed bijeengeraapt, terwijl zijn vingers beefden
en hij niet op een gunstig antwoord durfde hopen,
heeft hij zijn vader toch een brief geschreven.

Daarin had hij alles verteld, geen enkele fout verborgen.
hij had gevraagd of vader hem nog kon vergeven,
of hij in ‘t ouderlijk huis nog welkom was,
of daar voor hem een plekje was waar hij mocht leven.

En wat hij nooit had durven dromen
is toch gebeurd, er is antwoord gekomen.
Zijn vader schreef dat hij op reis naar huis moest gaan
en als de trein de laatste bocht zou nemen moest hij gaan staan,

want dan is rechts het veld te zien waar zich de boomgaard op bevindt.
Zijn vader schreef: “En wil je weten of je welkom bent mijn kind?
Dat kun je hieraan zien: als aan die eerste boom een witte zakdoek hangt,
dan zul je weten of ik naar jou verlang.”

Nu zit hij in de trein, zijn spanning stijgt,
met iedere kilometer komt hij dichterbij.
Hij zucht nerveus, zijn handen trillen.
De oude man die naast hem zit, kijkt eens opzij.

Dan vraagt hij vriendelijk: “Jongeman, kan ik je helpen?”
De jongen buigt zijn hoofd, zijn stem is zacht
maar de woordenstroom is niet te stelpen
als hij zijn hart uitstort. De oude man, hij luistert stil en wacht.

De jongeman vertelt, wat vader heeft geschreven
over die witte zakdoek aan die eerste boom;
dat hij zo bang is dat er niets zal hangen,
al is dat zijn verdiende loon.

De jongen zwijgt. De oude man staat op, kijkt peinzend door de ruiten.
Maar als de trein de laatste bocht genomen heeft,
zegt hij ontroerd, en met een stem die beeft:
“Mijn jongen, ga eens staan, kijk eens naar buiten.”

En als de jongen kijkt komt er een snik omhoog
en lopen plotseling de tranen langs zijn wangen,
want in de boomgaard is aan iedere boom,
door ‘s vaders hand een groot, wit laken opgehangen ...


Johannes 6:37

De Roemeense prediker Richard Wurmbrand (1909-2001) heeft dit in een preek over Johannes 6:37 als voorbeeld aangehaald om te benadrukken dat we meer dan welkom zijn bij de hemelse Vader.