Je zit met mij aan tafel en
ik zie je niet, als ik
verzonken in gedachten
tracht te onrafelen
mijn donker zelf,
mijn vreugde mijn verdriet
uit handen geef
aan die ik noem
mijn Hoeder.
O moeder, toevertrouwd
aan het papier
tussen de regels in het wit,
hier kan mij niet ontgaan
dat je bent opgestaan
nog van mij houdt
en op de randen
van mijn niet te lezen
letters zit.
Geen twijfel dat jij leeft
dat Hij jou aanziet
in zijn handen
recht jouw naam
geschreven heeft.