Zelden zag ik het zo mooi:
hoe de nazomerzon
zijn zachte zomen zocht
te paren aan de
pijpenstelenregen
banen kleur aaneengeregen
in pastellentooi.  
 
Of het begin opnieuw begon;
gissend waar het eindde ooit
wist mijn pas ik ingeplooid
in eeuwigdurend heden:
een ijl en tastend treden
langs de lijnen van het licht.
 
Zo peinsde ik een poos
wat dit gezicht te schenken zocht
waarom het mij verscheen.
Het wees en wenkte nog
en koos een bocht
eer het verdween.