Hoe lang geleden was ik hier voor ’t laatst?
Een jaar of zestig realiseert ze zich verbaasd.
Zwaar in gedachten loopt ze rond
in het oude stadje
waar ze ineens voor een travalje stond
en dacht oh ja, dat had je
nodig bij de smid, die ’t paard besloeg.
Ze wist nog dat de stank haar schrik aanjoeg.

Ze drentelde door het Torenslop.
Nee, ‘k ga niet meer de toren op;
die tijd is over.
Wel leuk was dat je boven zo ver
kon kijken over zee en land
De stoomtram… boeren… ’t noordzeestrand……

En toen… verwonderd over wat ze zag:
De kerk staat open op een doodgewone dag!
Ze schuifelt binnen, knikt als groet
naar de dame, die de kerkwacht doet.
Ze zijn er nog!
De borden met de namen van de dominees
van nu tot in een ver verleden.
Maar de collectezakken (zonder lange stok)
hangen nu op een rekje beneden.
Er was duidelijk een restauratie geweest.
En het orgel? Ja dat is hetzelfde toch ook
met de naam van de gever op koperen strook.


Iemand oefende op dat orgel
Speelde tot driemaal toe dezelfde regel
met telkens andere registers open.
En kijk – voorin – daar bij de stoelen –
liet men voorheen z’n kinderen dopen.
En onder die - toch wel bekende - orgelklank,
zit ze rondkijkend op het puntje van een bank.
He ja, opeens weet ze het weer  dit lied
“zelfs vindt de mus een huis o Heer”

Ze wandelt langzaam naar de buitendeur.
Knikt naar de kerkwachter als groet
En mompelt zacht,  al op de drempel staand,
‘k Geloof dat ik op zondag ook eens kerken moet….