Ze kwamen afscheid nemen
van moeder in ’t tehuis.
Gingen er even tussen uit,
ze dachten zo een week of drie
dan waren ze weer thuis.

“Nou moeder, hou je goed hè,
geniet van 't mooie weer.
We sturen wel een kaartje.
Zodra we dan weer thuis zijn
komen we wel een keer”.

“Je zult je niet vervelen,
de zorg is hier oké.
We brengen uit het verre land
precies zoals we altijd doen
een souvenirtje mee”.

En moeder lacht en knikt en zwaait
en sluit vermoeid haar ogen,
terwijl ze zachtjes zegt: “ ach Heer
‘k verlang er naar bij U te zijn
zou ‘k niet naar huis toe mogen”?

De Vader hoort haar stil gebed
en neemt haar bij de hand.
Zo gaan ze saam op reis, voorgoed,
door niets belemmerd of gestoord,
naar 't eeuwig vaderland.