Onder groen geschapen bomen
dwarrelde een takje neer.
t Zat nog vol met jonge knopjes,
maar ik zag geen leven meer.

't Was verbroken door een windvlaag,
neergeslagen en verweerd.
't Groen, wat donkergroen moest worden
was nu bruin en uitgeteerd.

'k Keek vol vragen naar daarboven,
vroeg, waarom, wáárom toch Heer?
Waarom vallen er zo dikwijls
jonge groene blaadjes neer?

'k Nam al biddend 't kleine takje,
brak wat van haar scheutjes af.
'k Keek al peinzend naar daarboven,
wachtend of God antwoord gaf...

Toen... God sprak vanuit de hoge:
Wees niet droevig, wees verblijd.
Want, voor al die jonge blaadjes
werd 't vervroegde Zomertijd.