Er was een geluk, van ontluikend nieuw leven.
Een kind dat voor jullie meer inhoud zal geven.
Dat straks de eerste kreetjes zal slaken,
jullie hart tot in zijn diepst zal raken.
Die telkens als jullie hem kussen en kozen,
verlegen glimlachend lichtjes zal blozen,
kortom jullie liefde zal leren ervaren, hoezeer
wil een ouder die verwachting bewaren?
Het mocht niet zo zijn, wat zo schoon leek voor even,
jullie kindje bleef niet in leven.

Er is geen pijn die dieper snijdt, geen lijden in een leven,
dan hulpeloos, met loze hand een kindje af te geven.
Stille tranen in jouw jouw ogen, die kamer was te klein,
om al hetgeen in stilte was ook echt te laten zijn.
't Had niet gepast, er is geen maat die meten kan hoe groot
't verdriet was om 't gestorven kind, gelegen in jou schoot..
Ook hoorde ik die ene vraag, repeterend als een trom,
telkens weer herhaalde jij, waarom nu jij, waarom?
Dit antwoord, dat jij nimmer kreeg, van mensen, noch van God,
het was geen toorn of straf voor iets, het was gewoon het lot.

Ik geloof dat kleine kinderen, voor wie het levensboek zich sloot,
direct terugkeren naar de bron, dus rusten in Gods schoot.
Van alle zielen die ginder zijn, mint hij kinderen 't allermeest, daar
Alvorens hij hen tot zich nam zij Zijn aards evenbeeld zijn geweest.
Zijn adem noemen wij de wind, welke uit alle hoeken waait,
dus als een zachte lentebries speels door je haren aait,
richt dan je aandacht op je hart heel rustig en bewust, want
weet dan dat jouw klein Engeltje je met zijn tere lipjes kust.

Wil Breuker
januari 2008