Ik heb hier vruchten op een schaal
Ik geef ze je maar digitaal,
De negen vruchten van de Geest.
Ze zijn nog nooit zo rijp geweest,
Dus neem ze snel maar allemaal.

De allergrootste, de meloen,
Staat voor de liefde. Dat is een zoen,
Maar ook nog zoveel in jouw leven
Wat je weg zou kunnen geven.
Dat is pas liefde doen.

Eentje die mij ook verheugt
Is de appel. Tot mijn vreugd’.
Niet die uit de hof van Eden,
Die hoort bij een ver verleden.
Deze appel deugt.

Die mandarijn beduidt:
Wees vriendelijk, straal het uit
In wat je zegt en doet
Dat maakt het leven goed
En zoet zoals dit fruit.

De banaan heeft ons geduld
In z’n gele schil gehuld.
Na onze vele wegen
Komen wij de Heiland tegen
Die alles heeft vervuld.

Een virusinfectie heeft de kers
Helaas, want hij is nog zo vers
Ik haal hem snel eruit,
Want hij bederft het fruit,
Strakjes in de pers.

Die perzik, naast de mandarijn,
Vindt het in de fruitschaal fijn;
De vredestichter van het stel.
Heel zacht altijd. Hij weet het wel:
Ik moet de wijste zijn.

Kijk nooit zo zuur als die citroen,
Want zelfbeheersing moet je doen
Het brengt je tot Zijn glorie
En dáár is Zijn victorie
Supergoed voor je fatsoen.

Zachtmoedig zijn die druiven hoor,
Aan hun tros, ze gaan ervoor
Ze zorgen heel goed voor elkaar
Ja, echt zonder één bezwaar
Zo gaat hun hele leven door.

Zie je tenslotte die pruim op ’t kantje?
Die kan beter in een mandje.
Zijn geloof heeft hem behouden,
maar hij is nog wel verkouden.
Oef, dat was wel op het randje!