Het goudgeel graan wuift in de wind,
rijp wachtend op de maaier,
de jonge vogels worden groot,
hun verenpak al fraaier.

De zonnebloem staat hoog op steel,
je moet er wel naar kijken,
een stokroos haalt haar bijna in,
wie wint zal welhaast blijken.

Zo schrijdt de zomer stilaan voort,
de dagen gaan al korten,
veel bomen dragen rijke vrucht,
dáár zal het niet aan schorten.

Ook schrijdt de tijd gestadig voort,
nee, Christus zal niet dralen,
als Zijn Gemeente is volgroeid,
komt Hij haar zéker halen.

In deze bange, laatste tijd,
vol ziekte, nood en zorgen,
komt Jezus weer, Zijn oogst is rijp,
bent ú bij Hem geborgen?

1 Thessalonicenzen 4:16,17
2 Petrus 3:9