Zal ik Uw stem horen, God, Uw wil doen meer en meer,
als U tot mij spreekt, zal ik verstaan wat U van mij vraagt?
De stem van verleiding belaagt met zacht lispelend gefluister... ,
waarom zou Ú dan moeten schreeuwen, hetzij bij licht of duister?

Ik vraag U zó overduidelijk te spreken,
in feite om eisen, in plaats van uitnodiging,
om directieve leiding, opdracht en aanwijzing,
terwijl U mij toerustte met een vrije wil
om steeds opnieuw voor Ú te kiezen:
U weet als Enige, als geen ander,
dat ik U niet wéér wil verliezen.

U bent liefde, opende mijn hart, ontsloot de ogen
tot barmhartigheid, menslievendheid en mededogen,
U nodigt tot lasten meedragen, helend woord, gebaar,
mensen nabij zijn in hun moeite, verdriet, angst, pijn,
om te tonen dat U liefde bent en óveral aanwezig,
juist waar het kruis te zwaar op mensen drukt,
namens U, bij wie U zo bemint, naaste zijn.

U spreekt duidelijk genoeg,
lieve God, blijf me zo maar vragen,
ik geloof dat het me, met U aan mijn zij,
op een dag, en dan meer en meer, wel lukt.

Het navolgende geeft aan wat ik dacht voordat ik bovenstaand schreef, in het jaar waarin ik door onderdompeling gedoopt ben (in 2004, op een leeftijd van 53 jaar). Het is ook mogelijk dat het in me opkwam nadát ik het gedicht terug las. Wél weet ik nog dat het, als vaker (meestal), in één (onbedwingbare) stroom op papier kwam, zichzelf schrijvend.
Antwoorden op mijn vragen: de intuïtieve ingeving tot iets goeds en liefs is uitnodiging op zichzelf, voldoende gehoord om gehoor aan te geven, luid en duidelijk genoeg. Dat blijkt temeer uit het tegendeel: het haast onhoorbare lispelen van de verleiding vindt vaak al op het eerste fluisteren gehoor. Die flits, die ingeving, die spontane gedachte, dat voornemen, die inspiratie, die uitnodiging, de stem, de roep, de vraag, is de conceptie, de kiem van de vrucht.
Het is aan ons om instrument, werktuig in Gods hand te zijn, Gods liefde zichtbaar, tastbaar te maken, zodoende die vrucht, steeds meer volgroeid, het levenslicht te doen aanschouwen.
God is altijd beschikbaar en bereid, Zijn hand strekt zich naar ons uit vanaf – nee nog vóór – ons vormeloos begin (Psalm 139). Hij heeft de eerste stap gezet (en alle volgende, tot en met onze laatste). Zijn weg gaan is ogenschijnlijk de eerste stap zetten, als een sprong in het duister, een sprong in alles wat we vrezen, maar vertrouwend op de in alles aanwezige, alomtegenwoordige Eeuwige, al is Hij ongezien, onhoorbaar, ontastbaar (Hebr. 11:1).
In overgave aan wie we zoeken, onze God, zullen we in en door de duisternis landen in het vredigst Licht.