MISBRUIK

Omringd door de zorg,
maar jij was niet veilig
De liefde geboden
was onecht, schijnheilig
Je pijn toen verkregen,
werd angstig verzwegen
Beschadigd vertrouwen,
het voelde verkeerd.
Je toekomst onzeker,
getraumatiseerd.
Je ziel vol met krassen,
Het ‘waarom’ blijft knagen
Het antwoord blijft steken
in duizenden vragen.

Maar je moet verder
je bent nu volwassen
Ze worden nu zichtbaar
je sporen, je krassen.
Je kunt ze nu delen
want er zijn velen.
Vertrouwen herwinnen,
waar dat ontbeert.
Tranen gaan wissen
waar het frustreert.
Je zoekt in het leven
weer veilige plekken
waar jij echte liefde
nu hoopt te ontdekken.

Geloof vol met deuken
vol twijfels, geschonden.
‘t Werd vaak misbruikt bij
het slaan van je wonden.
Geloof dat je kwetste,
je leven verpestte.
Maar wat gebeurd is,
dat is niet Gods fout.
En je mag weten
dat Hij van je houdt.
Bij Hem ben je veilig,
met zorgen omgeven.
Hij geeft je een toekomst
om verder te leven.

De (rooms-katholieke) kerk is door de recente verhalen over misbruik voor velen in een onbetrouwbaar en ongeloofwaardig daglicht komen te staan. Ik kan me dat goed voorstellen. Misbruik van kinderen is in elk opzicht fout.
In de jaren 70 was ik zelf groepsleider in een Christelijk kindertehuis. Er woonden kinderen met gedrags- en opvoedingsproblemen. Ik heb in die jaren gelukkig nooit iets van seksueel misbruik gemerkt in dat huis. Hoewel ik nooit iets gemerkt heb van misbruik, denk ik dat er in die tijd toch veel kinderen in dat tehuis (onopzettelijk) zijn beschadigd door het geloof. De kinderen waar ik mee te maken had kwamen vrijwel allemaal uit gebroken gezinnen met zeer problematische achtergrond. Denk daarbij aan agressie in het gezin, verslavingsproblematiek bij ouders, ouders die in de prostitutie werkzaam waren, maar er waren ook kinderen waarvan een ouder was overleden. De kinderen in mijn groep waren in hun vroegste jeugd beschadigd geraakt door de omstandigheden. Veel van die kinderen hadden nooit de warmte van een gezin gevoeld en liefde van hun ouders ontvangen. Ze kwamen in een kindertehuis terecht en hoewel iedereen die daar werkte zijn best deed om die kinderen de tot dan toe ontbeerde veiligheid, structuur en liefde te geven, slaagden we daar nauwelijks in. Ik werkte in een team en we wisselden elkaar af in continudiensten. Daardoor hadden de kinderen steeds met wisselende leiding te maken en er was bij de leiding ook het nodige verloop. Hechten aan volwassenen en een vertrouwensband opbouwen verliep moeizaam of helemaal niet, want uiteindelijk werd het kind weer teleurgesteld doordat groepsleiders ook niet de broodnodige continuïteit in de zorg konden geven die echt nodig was. De kinderen reageerden begrijpelijkerwijs soms agressief of depressief. Ze waren onzeker en ontwikkelden hun eigen overlevingsstrategie, waarin het vertrouwen in de volwassene ontbrak.
Zoals ik al eerder schreef werkte ik in een ‘Christelijk’ kindertehuis en vanuit de Christelijke signatuur en ideologie hadden we het beste voor met de kinderen. Maar daar zat wel een addertje onder het gras. De kinderen moesten ‘verplicht’ meebidden en ‘verplicht’ naar de zondagsschool of de kerk. Als ze niet goed opletten dan kregen ze straf. Niet echt een goede reactie om de kinderen kennis te laten maken met Gods liefde vind ik. Ik vond het niet zo gek dat kinderen in de kerk zaten te ‘keten’. Ze zagen de boze reacties van de andere kerkgangers en voelden zich bevestigd in hun gevoel van weinig eigenwaarde. Er werd gesproken over een ‘Vader’ in de hemel, maar als het vaderbeeld een beeld is van een boze man, die slaat, die dronken is of de boel kapot gooit in een agressieve bui, dan kun je jezelf voorstellen dat ze niet zoveel hadden met een ‘Vader’ in de hemel. Ik had bijvoorbeeld twee Turkse islamitische jongetjes in de groep die elke week straf hadden. Hoe zouden wij reageren als het andersom was?
Het gedicht ‘misbruik’ is natuurlijk geschreven op de actualiteit van de gebeurtenissen in de katholieke kerk. Er zijn daar onvergeeflijke fouten gemaakt, maar ik denk dat we soms nog eens goed naar onszelf moeten kijken als het gaat om de wijze waarop wij kinderen in contact brengen met Gods liefde. Kinderen moeten zich kunnen identificeren met een volwassene (vader) die echt van hen houdt. De laatste strofe van het gedicht slaat ook op de kinderen uit mijn verhaal. Het gedeukte en geschonden geloof is niet Gods schuld, maar is vaak ontstaan door menselijke fouten. Laten we de hand in eigen boezem steken en dat toegeven aan die gekwetste kinderen van toen. Laten we die kinderen ook accepteren zoals ze zijn, want dan pas kunnen we ze laten voelen dat er een ‘Vader’ is die echt van ze houdt. Gelukkig zijn veel kinderen toch goed terecht gekomen en heeft het geloof hen ondanks alles aangeraakt, maar er zit een blijvend litteken. Ik hoop dat er eens een tijd komt dat er geen mensen meer zijn die zich in dit gedicht herkennen, omdat misbruik slechts een verschijnsel van een periode was. Of is dat een illusie?