Verstild

In de stilte van mijn lege handen
het gesprokene voorbij
in het breken van mijn zang -
het gemis
van wat misschien had kunnen zijn

legt Gij uw hand op mij
hoor ik de weerklank van uw woorden
zien mijn ogen - dichtgevroren -
zingt mijn ziel
nog ongebroken
enkel U

meer nabij
dan wie -

wie dan Gij
hier nu.


De titel van dit gedicht is: ‘Verstild’. En al in de lay-out wordt duidelijk dat er steeds minder woorden nodig zijn om te geraken tot de diepste kern van de ziel. Zijn de regels aanvankelijk nog breed uitgemeten, geleidelijk aan worden ze korter, tastender, eerder zoekend dan stellig. 

Waar gaat het over? Gepoogd heb ik de ervaring te beschrijven die je overkomt wanneer je alles hebt gegeven, alle woorden hebt gezegd, wanneer de laatste klank is weggestorven van je diepste gemis, je diepste pijn. Je kunt het lange tijd bestaan om woorden te wijden aan wat eigenlijk niet te zeggen is, je kunt het ongehoorde trachten te verklanken in alle denkbare en ondenkbare toonaarden; niettemin komt er een moment dat je weet wat je eigenlijk al lang wist: voorbij alle zinnen en zangen is er Eén die je ondervangt en draagt, Eén met wie je samen bent, ook wanneer alles verloren lijkt. 

Hij legt zijn hand op je. De goede verstaander bespeurt misschien een versregel uit mijn lievelingspsalm 139. En dan volgt er een soort omkering: voorbij mijn woordenvloed klinkt er een echo van een andere stem, een tegenstem in mijn bestaan. De stem van de God die ook in psalm 139 wordt bezongen. Mijn ogen – dichtgevroren door de harde kou van het leven – krijgen weer licht en kleur. En mijn ziel blijkt – hoe ongerijmd misschien ook – ondanks alles wat gebeurd is nog te kunnen zingen – nog ongebroken. Een soort harde kern is niet aangetast door leed en pijn. Dat diepste deel is waar God woont en aanwezig is. Juist hier, juist nu. Dat mysterie is te groots voor woorden, daarover kun je alleen van binnen zingen.

Degenen die iets meer van mijn biografie weten, hebben waarschijnlijk al vermoed dat in dit vers het verlies van mijn moeder wordt verwoord, die zo kort na mijn geboorte stierf. Maar in dit gedicht probeer ik uit te zeggen dat er voorbij alle gemis toch Eén mij aanziet en draagt, en – naar mijn vaste overtuiging – ons weer samen zal brengen in zijn licht.