Ik ben een beeld, `k hang hier al zolang.
Zomaar aan de muur tegen het behang.
Twee paarden trekken de koets voort,
in vol galop zoals dat hoort.

Ik ben een beeld van gips gemaakt.
Iemand raakte door mij te zien geraakt.
Hij kreeg mij op zijn huwelijksdag.
Sindsdien is het dat ik `hangen` mag.

Dat is nu alweer bij elkaar
meer dan veertig jaar.
Steeds is het mij gebleken,
hij is nog niet uitgekeken.

En dat notabene op mij
dat maakt mij zeker blij.
En voor mijn gevoel,
heb ik toch een doel.

Ik ben een beeld, de paarden rennen.
`k Zit in de koets en moet ze mennen.
Maar al met al, wij komen niet vooruit
en worden in onze loop gestuit.

Wij zijn al veertig jaren onderweg
en nog niets verder, zonder pech.
Ook is het niet dat het mij verveelt,
ik leef niet echt, ben afgebeeld.