Stijf stond hij voor de roomwitte gordijnen,
zijn wortels in wat kiezel en wat zand.
Hij mist de zon en hitte der woestijnen
die hij gewend was in zijn vaderland.


De radiator onder hem staat aan
en laat de warme lucht naar boven stijgen.
Zijn kamerkant voelt nu wel aardig aan.
Zijn raamkant begint kippenvel te krijgen.


Hij zet zijn stekels op – is prikkelbaar.
Dat wordt wat beter als de zon gaat schijnen -
helaas getemperd door de glasgordijnen.

Toch maakt hij af en toe een groots gebaar
en vormt vanuit zijn zij een dikke knop -
heeft minder heimwee en bloeit even op.