Een scout, padvinder, was stout,
want helemaal niet op aan het letten
toen de hopman aan het uitleggen was
hoe je je tentje op hoorde te gaan zetten.
Hij wist het toch echt wel: dat gaf geen pas.
 
Maar hij was total loss
in onbekend, prachtig bos
door horen van vogelgefluit:
her en der klonk het superzacht,
dan weer, alsof heel dichtbij, luid,
in de maat en ook vaak onverwacht.
Hij hoorde geen hóp, dát wist hij wel.
Het concert was zó’n mooi samenspel!
 
Een specht begeleidde het orkest
met ritmisch geroffel als op de trom.
Onzichtbare jonkies, om voedsel vragend,
hun ouders daar onophoudelijk mee plagend,
deden eveneens al zó op en top hun stinkende best.

Was het misschien dichtbij, dat nest?
Zijn besluit was oliedom.
 
Hij volgde het geluid van vogelgeroep
toen hij wegsloop van de padvindergroep,
zag, o mazzel, onder een boom veel vogelpoep.
 
In die boom klimmen zou geen problemen geven,
want klimmen deed hij al zijn halve leven.
Dat daar jongen zouden bivakkeren.
had hij als scout al kunnen leren.
 
Hij zat reeds op een hoge tak … die zomaar brak.
Hij greep zich vast; hoe dat moest had hij geleerd.
Hij daalde naar beneden af; hijzelf was ongedeerd,
 
maar zijn adem stokte in zijn keel en mond
toen hij zag wat zich aan zijn voeten bevond:
het nest, met piepkleine vogeltjes zonder geluid!
Zonder stem brulde onze kleine jongen het luid uit.
 
Met betraand gezicht is hij naar de groep geslopen,
maar zijn nieuwsgierigheid moest hij levenslang bekopen.
 
Het trauma dat hij had opgelopen
kon hij levenslang niet tot rust keren.
Hij is nooit meer willen gaan kamperen.

{jcomments on}