Blij ben ik, oh Heer, dat U mij heeft geroepen,
dat ik weer thuis komen mocht.
U die mij nooit heeft losgelaten,
zelfs nadat ik U jaren niet heb opgezocht.

Dankbaar ben ik U, oh Heer,
dat U mij uit satan’s klauwen heeft bevrijd.
Mij uit de duisternis hebt getrokken,
er is echter één iemand helemaal niet blij.

Telkens als ik U wil eren,
als ik U wil danken Heer,
hoor ik dan een nare stem,
vloekend gaat hij wild tekeer.

Als ik met U praten wil,
of Uw woord wil lezen,
schreeuwt hij er dwars doorheen,
hij voelt zich afgewezen.

Ik probeer het te negeren,
wil me verzetten tegen die stem.
In alles wil ik U Heer danken en eren
ik luister niet langer meer naar hem.

Mag ik bij U, oh Heer, de rust vinden,
als stormen woeden in mijn hoofd.
Dat ik schuilen mag in Uw armen,
U, die mij de eeuwigheid heeft beloofd.