Zij voelt zich eenzaam,
het is zo leeg thuis.
Haar man zit sinds kort
in een verpleeghuis.
Zo zijn ze beiden,
voor altijd gescheiden.
De zusters zijn lief hoor,
hij is daar het best.
Maar ‘t is zo verdrietig,
de tijd die nog rest.
Aan het alleen zijn
kan zij niet wennen.
Ze gaat op bezoek,
zal hij haar herkennen?

In het verpleeghuis, doen zusters hun best
hun zorghart voor mensen is groot.
Maar iedereen weet, dat dit tehuis
het voorportaal is van de dood.

Hij heeft een kamer,
een paar eigen spullen.
Het valt hem niet mee
zijn dagen te vullen.
Hij voelt zich ontheemde
tussen de vreemden.
Hij dwaalt door de gangen
zijn vrouw is hij kwijt.
Hij roept naar de zuster,
maar zij heeft geen tijd.
Ze wijst hem zijn kamer,
de deur staat nog open.
Hij gaat niet naar binnen,
maar blijft rondjes lopen.

In het verpleeghuis, doen zusters hun best
hun zorghart voor mensen is groot.
Maar iedereen weet, dat dit tehuis
het voorportaal is van de dood.

Dan komt zijn vrouw
met lood in haar schoenen.
Zou hij haar zien,
zou hij haar zoenen?
Is hij welwillend?
’t Is steeds verschillend.
Dan kust hij haar,
dat doet haar goed.
Het lucht haar op,
dat hij dat doet.
Zij zegt liefdevol
‘Jij blijft mijn ventje’
Soms even samen
zo’n kostbaar momentje

In het verpleeghuis, doen zusters hun best
maar eens dan hoeft dat niet meer
Want iedereen weet, dat dit tehuis,
ook voorportaal is voor de Heer.