Het virus is in ons klein landje, zegt men,
wel zo goed als helemaal verdwenen.
Zover ik een aantal gegevens ken,
nam het echt nog niet de benen.

Veel te snel, denk ik, staat het meeste weer op “normaal”;
nogal velen gaan met laatste maatregelen aan de haal.
Is het niet sussend dat wie dan ook ons ging beloven:
“Het aller-, allerergste zijn we nu echt wel te boven.”

Men gaat voluit volop voor zichzelf leven
en geld aan buitenlandse vakanties uitgeven.
Nieuwe kleding? "Ja, omdat ik coronakilo’s ken.
Consuminderen? Hoog tijd toch dat ik me verwen?"

Daardoor ging ik me serieus afvragen
waarheen onze benen zich gaan dragen.
Richten we ons weer volop op ons plezier,
bezig met horeca-, winkelbezoek, ter vertier?

Zijn we tot wereldse genoegens weergekeerd?
Hebben we in anderhalf jaar tijd niks geleerd?
Velen hebben zich smekend tot God gewend,
zelfs degenen die Hem niet hebben erkend.

Wordt wandelen, fietsen, sporten in Zijn natuur,
spellen doen in de gezinnen, écht samenzijn,
aandacht voor zieken en eenzame mensen,
iets van voorbijgegane tijd en korte duur?

Hij heeft troost, moed, kracht, volharding gegeven.
Is er nu óók nog plaats voor Hem in ons leven?
Naast verdriet is er reden tot dankbaarheid.
Nemen we wel dagelijks voor Hém de tijd?

Velen raakten in grote nood,
smeken zelfs om dagelijks brood;
anderen die bij de crisis garen sponnen,
zijn met winsten delen niet eens begónnen!

Ziet God onze klungelende zelfzucht met lede ogen aan?
Hij gaf zoveel kansen de boodschap van Zijn Zoon
handen en voeten te geven, echt te verstaan
én daadwerkelijk te naderen tot Zijn troon.

Is God, zoals ikzelf ben, teleurgesteld,
nu we ons weer wenden tot goed en geld?
We keken vooral triest naar wat werd gemist.
Het léék beter te worden: ik heb me zó vergist!

Eén ding is wel zeker: ík ben niet vervuld
van Gods liefdevol, oneindig groot geduld!

Rom. 14:7