soms ga ik voor mijn eigen spiegel staan,
en denk: wat zou men van mij willen zeggen,
over wat en waarom ik heb gedaan,
en waar men dan de vinger op zou leggen

dat leidt tot vragen, en men kijkt mij aan,
wil men aan mij verantwoording gaan vragen?;
dat wil ik niet, om daar terecht te staan,
nu niet, en nooit, in al mijn levensdagen

ik wil langs eigen levenswegen gaan,
om zelf het goed en kwaad te gaan bepalen;
en dat gaat mij, en niet een ander, aan
ik denk die weg te gaan zonder te dwalen

wat ik graag wil, is: daarmee weg te komen,
hier, van de naaste, in het aards bestel;
ik geef geloof, zo, aan mijn eigen dromen:
het gaat om mij, de ander redt het wel

gans anders staat het in God’s boek te lezen:
de Heere God liefhebben, dat staat bovenaan,
als voor zich zelf: zo voor de naaste wezen;
waar blijf ik, bij het voor God's spiegel staan

en dat is, Heer, wat zo spreekt tegen mij:
in ‘t aardse leven heb ik U verlaten,
zo ben ik doorgegaan, een hele rij;
en, Heere, wie ben ik, om U te haten:

dat slangengif, Heer, het sist in mijn bloed;
het houdt niet op, het heerst over mijn leven,
ik weet heel wel: bij mij komt dat nooit goed:
o Heere, wil mij een nieuw leven geven

Heer, laat mij hier Uw wegen willen gaan,
want eens zal ik in Uw gericht verschijnen:
Heere, dan zal ik in Uw vierschaar staan
waar al mijn tegenwerpingen verdwijnen

en ik op Uw vragen geen antwoord weet,
als U aan mij verantwoording gaat vragen:
hoe en waarom ik al die dingen deed
in de door U aan mij gegeven dagen

ik zie het, Heer, 't staat alles opgeschreven
in 't boek van mij, dat voor U open ligt;
ik kan slechts vragen: wil mij gratie geven,
en doe het boek over mijn leven dicht

ik heb niets, om het weer goed te maken,
ik wilde toen, en kan nu, niets vergoeden;
Heer, wil met Uw scepter mij aanraken,:
en schenk vergeving; Heer, wil mij behoeden

en wil mij leiden, van mij komt het niet;
ik wil niet ondergaan, ik wil niet sneven
verleid door wat het tijd’lijk leven biedt;
mijn hart ziet uit naar U, naar eeuwig leven

daarop bestaat bij mij geen aanspraak, Heer;
integendeel, Uw oordeel is rechtvaardig
als U mij wegzendt, handelt U naar eer
en recht; Heere, ik bid: wees mij genadig

ik vraag U, Heer, dat ik met U mag gaan,
dat ik bij U mag zijn in al mijn dagen,
dat ik nadien voorgoed voor U mag staan:
bij U, Heer, om Uw eeuwig welbehagen

bij Psalm 32