De voeten op de kachelrand,
kijkt hij voldaan
naar ’t dansen
van de vlammen,
de blokken hout heeft hij
vanmiddag zelf gekloofd;
in het gebutste keteltje
begint al iets te zingen,
nu alleen maar stil zijn,
genieten van ’t moment.

Er overspoelt hem een gevoel
van volle gelukszaligheid
wanneer hij voor de derde keer
zijn schapenvacht uitspreidt
en zich te slapen legt
in ’t schuurtje
met gebarsten balken. 

Hij leeft uit 1 Timoteüs zes,
zijn geest is een en al gebed,
blij deze nacht weer niet
te hoeven zwalken.