't is een doodgewoon mens
in een stoel voor het raam,
een eenzaam bestaan
toch de koning te rijk.
Haar wensen
zijn weinig,
door mensen vergeten
mag ze toch weten
dat God naar haar kijkt.

Met ogen vol liefde
ziet Hij op haar neer,
als ze leest in Zijn woord
en bidt tot haar Heer.
Zo sober, eenvoudig
maar oneindig bemind
weet zij zich
voor eeuwig
een rijk koningskind.