Bijna had ik eraan voorbij
gezien, het schrift waarin
aanvankelijk geen blad
beschreven was.
Misschien dat het wel zo
gebleven was als niet
de jongen die ik was
zijn eerste schots en scheve
pennenstreken had gekrast
op het papier. De letters
pasten net niet helemaal
tussen de lijntjes die
al voorgegeven waren.
Hier was het mee begonnen:
fijntjes in blauw geweven
woorden die tot taal werden
eer zich de inkt geronnen zag.

En dag aan dag had ik het
schooljaar uitgespeld, waren de
zinnen meer en meer in vaste
vorm gegoten. De spiegel van het
blad vertelt in onbestemde
hanenpoten echter nog een
achterliggend parallel verhaal:

over ontiegelijk veel leren tegen
beter weten in, over behaalde
stickers, plaatjes en in rood
des meesters pen
boven behaalde resultaatjes.
De kreukels, ezelsoren en
die vieze vegen, vlekken
zijn als ongeschonden plekken
van wat was: herinnering
aan wie in zomaar een klas
stilaan werkte aan zijn
levensboek waarin hij al te
vaak zich had vergist.

Maar de letters van zijn naam
bleven onverminderd staan
wijl zijn Meester nimmer
zulks had uitgewist. 't Was toen
het jaar ten einde liep,
dat Hij zijn leerling bij zich riep:
Hij had het oude schrift voorwaar
uit de papierbak opgevist.
Ziedaar een leven gaaf bewaard:
door 's Meesters handen uitgediept.