Hij was jager bij dag en nacht.
Gevangen prooien vilde hij
met handen en tanden
totdat hij bedacht
 
om met twee stenen en veel geduld
een steen te slijpen tot een instrument
dat makkelijk door dierenhuid kon dringen.
Terwijl hij ermee bezig was, zat hij te zingen.
 
Een landbouwer kreeg die steen met scherpe rand
van de trots op het eindresultaat zijnde jager in zijn hand.
“Snijden in plaats van uitrukken komt me heel goed van pas,
vreemd dat zo’n idee en dat realiseren er nog niet eerder was.”
 
De jager sleep een tweede steen die hij aan de landbouwer gaf.
Ze waren beiden blij, deden hun ding, ruilden voedsel met elkaar.
In de aarde woelend met die stenen stuitten zij op erts dat gesmeden
tot een instrument leidde dat we als mes of zwaard kennen tot op heden.
 
De jager en de landbouwer vonden op een dag
hun eigen arbeid het belangrijkst van waarde,
vergaten hun banden met moeder aarde.
Er ontstond twist over hun ruilhandel:
wie wat voor hoeveel hebben mag.
 
De ruzie over wie waarvoor iets van de ander kon kopen
is gaandeweg tot strijd en stammenoorlog uitgelopen.
Jager en boer bestreden elkaar te vuur en te zwaard,
al hevig vechtend verdreven van huis en haard.
Geslepen stenen, gesmede messen: wapens
om elkaar te verwonden en vermoorden.
 
De jager kreeg de schuld, want hij had bedacht
waarbij geslepen stenen fijn om te gebruiken waren.
De jager was des duivels op de boer die tot afpersen kwam.
Beiden op stenen die men uit de schoot van moeder aarde nam.
 
Het ergst van alles was nog wel dat ze vergaten dat ze als broeders
op elkaar waren aangewezen, dat God ze aanstelde tot hoeders,
rentmeester over dieren en gewassen, om goed op te passen.
 
Na Kaïn en Abel is moord en doodslag
aan de orde van de dag, wordt Gód verweten
dat Hij moeder aarde van water en stenen voorzag.
 
Gen. 1:26-31; 4:9a