Door Roemenië rijdt een bus
	met diep ontroerde jongeren.
	Zigeunerfamilies zwaaien terug,
	die glinsterende ogen…. 
	nog één blik werpen zij
	op wie hen lieten delen
	in zoveel vriendelijkheid en hulp.
	Op hun lemen huisjes
	brachten ze dakleer aan,
	ze speelden met hun kinderen
	aten mee, leerden hun taal,
	wasten kleren in de rivier
	waaruit zij altijd dronken,
	hun lichamen verfristen,
	water haalden voor de thee.
	Daar gaan ze, de gezondenen
	met wie ze zoveel deelden,
	hulpvaardigheid en liefde,
	vreugde, verdriet,
	wat hebben ze gezongen
	met hun kleine kinderen,
	nog zingen zij de woorden
	van het mooie bijbellied.
	Door Roemenië rijdt een bus
	langs een zigeunerkamp.
	De buschauffeur ziet 
	door het raam 
	en in zijn grote spiegel
	een stukje van het koninkrijk,
	bidt in zich zelf
	wie is hier arm,
	ik zie alleen maar rijk….
                    
-