Zeven sleutels reik Ik je aan
opdat je de poorten zou kunnen ontsluiten
die leiden naar Mijn Hemels bestaan.
De eerste sleutel in je hand leidt naar NEDERIGHEID
want het is slechts in nederigheid dat je Mij kunt vinden
als jij jezelf verliest in Mij
en je aan Mij wilt binden.

De tweede sleutel opent de poort van RECHTVAARDIGHEID
In rechtvaardigheid huist geen heerschappij,
maar een kracht om te bezinnen
en zo je heerschappij te overwinnen.

De derde sleutel, het is echt een gunst,
leidt naar LIEFDE,
voorwaar een grote kunst
als je kunt waarmaken
steeds liefde te geven en nimmer te nemen.

De vierde sleutel, wat een pracht!
Achter deze deur huist een sterk Licht
dat straalt doorheen de meest duistere nacht.
Het geeft je helder inzicht van zinnen
door 't Zonnetje van binnen.

De vijfde sleutel geldt voor ZACHTMOEDIGHEID
Het is soms moeilijk de zachtgeaardheid
in jezelf te ontginnen,
de sleutel is:
eerst bezinnen en dan beginnen
en vergeet je het soms een keer
gebruik je sleutel telkens weer.

De zesde sleutel die Ik je geef is voor WAARDIGHEID
Leer eerst jezelf te waarderen
dan kun je ook de waarde van anderen eren,
doch, wees op je hoede
men kan de waarde niet op het uiterlijk lezen
menige liefdedaad
waardoor een mens in achting stijgt
is soms een dekmantel
voor een negatieve praktijk
het juiste karaat zit in een zuiver hart dat telkens weer liefde baart.

Ten slotte reik Ik je de zevende sleutel aan: VREDE.
De vrede wordt bereikt als je doorheen je waardigheid
met liefde en rechtvaardigheid, je zelfgenoegen bestrijdt.
Als je Mijn zes sleutels eigen hebt gemaakt
wordt de zevende een goddelijke beloning
na een moeilijke, doch zuiver afgewerkte taak.

Daarom, Mijn kind
kijk regelmatig je zeven sleutels na.
Gebruik ze iedere dag, ieder uur
dan breek je stilaan elke muur.
Je sloopt en sleept en bergt alvast
al die onnodige overlast
en na een wijle van moed en geduld
worden de zeven kamers
een liefdewoning
met Mijn Geest van vrede gevuld.

28.1.1994

Christus is niet enkel rijk. Hij is de Rijkdom zelf. Zo deelt Hij aan allen overvloedig uit, zonder zelf armer te worden.
(H. Antonius van Padua)