De tien geboden van de Heer,
legde men in de ark terneer
die in het allerheiligst stond,
rechtstreeks bevel uit 's Heeren mond.

Het gouden deksel moest toen dicht,
waarop twee cherubs hun gezicht,
gebogen met hun vleugels wijd,
sprekende van Gods heerlijkheid.

Op díe plaats wil Ik, sprak de Heer',
u gaan ontmoeten, tekens weer,
zo spreek Ik met mijn volk op aard',
die mijn geboden niét bewaart.

Verborgen onder louter goud,
de wet van God die niemand houdt,
maar op het deksel drupte bloed,
verzoenend voor 't bezwaard gemoed.

Die ark is Christus zelf, Hij heeft
Gods wet van binnenuit doorleefd,
Hij bracht verzoening zo teweeg,
zodat het volk vergeving kreeg.

Exodus 25:17-22 - Hebreeën 9:4-7
Psalm 40:8,9