het was een lange reis voor hem,
naar Sion, om de Heer te vragen
te mogen horen naar Zijn stem,
voor nu en alle levensdagen

hij had een grote reis gemaakt,
en maanden was hij onderweg geweest,
maar nu had hij de vreugd’ gesmaakt
zoals men in de Schriften leest

de stad van Sion in te gaan,
Jerusalem te gaan betreden,
om bij de Tempel, daar, te staan
waar God de Heer wordt aangebeden

hij was minister in zijn land,
uit Candacee was hij gekomen,
en hij was daar de rechterhand
van de vorstin, zo wordt vernomen

maar nu zocht hij de Heer der Heeren,
in deze stad, hier in Jerusalem:
Heere, wil mij Uw wegen leren,
zo bad hij, en zo klonk zijn stem

een boekrol had hij er gekocht,
het waren woorden van Jesaja;
vrede met God, was wat hij zocht,
hij las van ’t Lam, in ’t land Moria

“verstaat gij ook wat ge daar leest”?,
dat vroeg Filippus, die daar was gekomen
gezonden door de Heil’ge Geest;
mijn kennis, die is onvolkomen

zo antwoordde de kamerheer;
en vroeg, bij hem te willen komen
om uit te leggen, eens te meer,
wat uit de Schriften wordt vernomen

Filippus heeft dat daar gedaan,
hij heeft de Heere aangeprezen,
Die zo Zijn weg is willen gaan,
op Golgotha heeft willen wezen

voor ons de dood is doorgegaan,
en op Paasmorgen is verrezen;
de kamerheer mocht er voor gaan:
o Heere, wil mijn Heiland wezen !

de reiswagen is komen stil te staan:
“niets hindert mij, gedoopt te wezen”
en zo is het toen daar gegaan;
zoals wij verder van hem lezen

ging hij terug naar ‘t eigen land:
nu “reisde hij zijn weg met blijdschap”,
hij wist en voelde dat Gods hand
met hem zou zijn, bij elke voetstap

het leven was een reis voor hem,
naar Sion, om de Heer te vragen;
nu mag hij horen naar Zijn stem
voor nu, en eeuwig, alle dagen

hij heeft de levensreis gemaakt,
en jaren was hij onderweg geweest,
nu heeft de kamerheer de vreugd gesmaakt
zoals men in de Schriften leest

de stad van Sion in te gaan:
Jerusalem heeft hij betreden,
om in Gods Tempel nu te staan
waar God door hem wordt aangebeden

 bij Handelingen 8, vers 26 e.v.