Asaf overpeinst zijn leven
Luid klinkt daar zijn roep tot God
Denk ik aan Hem in mijn kermen
roep ik tot Hem om ontfermen
is mijn geest in mij bezweken
is het slechts benauwd in mij
dan is er geen troost voor mij
Tot…
Asaf overdenkt Wie God
geweest is in vroeger eeuwen:
Daniël redde van de leeuwen
keer bracht in het droevig lot
van het voorgaand volk van God
is God Zijn genâ vergeten?
Wil niet van ontferming weten?
Ach, dit denken krenkt zijn hart!
Asaf grijpt zich weerom vast
aan Gods gunst, Zijn rechterhand
trouw betoond aan Asafs land:
‘k Zal Zijn daden steeds gedenken
en mijn God niet meer verdenken.
Van Hem spreken dag na nacht
van Gods trouw aan ’t voorgeslacht’
Uw weg is in het heiligdom
zo onbevattelijk hoog
toch blijkt Uw macht zo klaar alom
de volken op deez’ aard
U bent aller hulde waard!
Aldus sluit Asaf zijn betoog:
De waat’ren zagen U, o God,
zij zagen U, en beefden
De wolken goten water uit
de hemel klonk vol leven
Uw pijlen vlogen in het rond
zij bliksemden, wij beefden
Uw weg is door de Rode Zee
Uw weg door grote waat’ren
Terwijl voor die Egyptenaars
de woeste waat’ren klaat’ren
de muur stort in op Mozes’ beê
bedekt hen met het water
Zo leidt U steeds Uw volk
door elke woeste kolk
Uw weg is niet bekend
maar wie zich tot U wendt
Geleid het vuur, de wolk,
op weg naar ’t vaderland
zoals eens Mozes’ hand
Hij was Uw hemeltolk
HEER’ leidt ook ons door deze kolk
bezoekend volk na volk
die allen zo hard raakt
zeer velen laten ’t leven
hoezeer de artsen streven
maar toch hun werk niet baat
Leid ons nu door Uw sterke Hand
betoon ons Uw genâ
betaald op Golgotha
waar U Uw hart verpand’
En als ook wij door Corona
het lieve leven laten
wilt U ons niet verlaten
Geef dat geloof, die need’righeid
die Asaf kreeg, bezat
zodat we oog voor d’eeuwigheid
ontvangen door Uw macht
Gewillig volgen waar U gaat
omdat U nooit alleen ons laat
zelfs niet als wij gaan sterven
dan mogen w’ alles erven!
Geef leven, met het oog omhoog
en ’t hart geheven: boven
ja, bóven is onz’ Toeverlaat
wij zullen Hem nóg loven!
Dat heel de wereld ‘t weten mag:
Geen macht, geen Pandemie
zal ons toch scheiden van die God
die alles heeft gemaakt en nog
als door Zijn eigen handen die
regeert en onderhoud
Ook als het lieve lijf verkoud
de ziel snel henen vliegt
naar God,
naar ’t eeuwig leven
in Zijn Zoon ons gegeven.