de Heere is mijn licht, en mijn heil is Hij
voor wie zou ik dan toch nog vrezen?
een vesting rond mijn leven, is de Heer voor mij,
vervaard zijn: dat zal ik niet wezen

toen mijn tegenstanders naar mij kwamen:
zijn zij gestruikeld en gevallen;
trekken mijn vijanden hun legers samen:
't zal hen niet lukken, geen van allen

één ding heb ik de Heer gevraagd, gebeden
steeds in Zijn huis te mogen wezen
de dagen van mijn leven, in dit heden
om daar te mogen zien, in dezen

de liefelijkheid die bij de Heere is,
en die de Heere geeft, daar, in Zijn huis,
waar Hij wil gaan voor mijn behoudenis;
kome wat komt, bij Hem weet ik me thuis

mijn offers zal ik aan de Heere geven,
en psalmen zal ik voor Hem zingen;
Heere, wees mij genadig in dit leven,
en wees bij mij in alle dingen

mijn hart zegt mij, dat ik U mag gaan vragen,
Heere, Uw aangezicht te mogen zien,
ik zoek U, Heer, in al mijn levensdagen,
en ik bid u, voor nu, en voor nadien:

verwerp mij niet, o Heer, verlaat mij niet,
maar wil mij Uw genade geven,
geef mij een effen pad, schenk mij een lied
voor mijn weg hier, door ’t aardse leven

mijn tegenstanders, die zijn er met velen,
valse getuigen brengen zij aan;
mijn ondergang - dat gaan ze niet verhelen -
dat is het, Heer, waarvoor zij willen gaan

door U, door U alleen, mag ik geloven
dat U het goede mij zal geven;
op U vertrouwen wij, op U hierboven,
op onze reis, door ’t aardse leven

bij Psalm 27