Wie naar het water gaat
die vangt de uittocht aan
uit duister en uit onbestaan
uit al wat mensen schaadt.

Wie in het water gaat
op doortocht door de vloed,
krijgt op de aarde vaste voet
leeft in herboren staat.

Wie door het water gaat
bereidt de intocht voor,
waadt met die Eén het donker door
op wie hij zich verlaat.

Die over water gaat,
Hij is in aantocht, God,
weet van ons lijden en ons lot,
nabij in woord en daad.

Die onder water gaat
zegt dood de aftocht aan,
brengt leven voort, doet mensen gaan:
zijn volk, tot kerk gemaakt.

Die uit het water gaat
voor wie op tocht gaan uit
- hun leven voortaan nieuw geduid -
geeft elk de volle maat.

Zoals het water gaat
schenkt God zijn ademtocht;
wordt wie zijn dorst te lessen zocht
tot leven aangeraakt.