Buiten valt de sneeuw.
Bevroren water, hard.
Kou, scherpe wind
waait door kale bomen.

Het gevoel, kouder dan
winterse stormen.
Harder dan het ijs,
verlaten, verhard, oud.

Op de kortste dag,
waarin al het leven
verloren lijkt te gaan.
Overgegeven, dood.

Onder de witte deken,
diep geborgen in d’aard.
Ligt een zaadje, wachtend,
om te leven, te groeien.

Niet te zien, noch te horen,
evenmin te merken.
Groeit het zaadje, leeft.
Om later vrucht te dragen.

Dan ontspringt ze zo pril
voorzichtig, onzeker.
Het eerste teken van leven
op deze winterdag.

Ik weet, God redt.
Verwarmt de kille
verharde harten,
smelt ijs rond mijn leven.

God plant een zaadje
diep in mijn hart.
Onzeker, voorzichtig
krijgt geloof wortel.