Ik loop in Amsterdam….
mijn wereldstad!
Ik zie zoveel  gebouwen,
wie durft de stad aanschouwen,
als zij geen kerken had ?
 
Ik sta hier op de Dam,
en telkens als ‘k er kwam
dan kreeg ik dat gevoel….
Wie weet wat ik bedoel,
bij ’t zien van elke tram ?
 
Lijn  zestien  schiet voorbij,
het maakt me werkelijk blij.
De mensen op de stoep,
de duiven met hun poep…,
het hoort er allemaal bij.
 
De  sappige  verhalen,
de klank van vele talen.
Oom Ko met zijn parkietje,
wat frisdrank door een rietje.
Humor!  Niet te betálen !
 
‘k Blijf om die stad steeds geven,
zo boordevol  van leven!
Maar ‘k denk ook aan de smart
van menig mensenhart,
dat zoveel heeft misdreven.-
 
Geluk!  Gevoel!  Geloven!
De kerk wijst nog naar boven.
Ik zie de Westertoren,
die hier alleen kan horen!
Bij armen, blinden, doven….
 
Wat zou ik al die mensen
graag Gods gedachten wensen.
De stad was toch morsdood
as Hij ’t verbond niet sloot…
in Hem bestaan geen grenzen!
 
Zou daarom deze stad,
geliefd in zoveel  harten,
vol zonden en vol zorgen,
zich tóch weten geborgen
bij Hem,  de Man van smarten ! ?