De klok klinkt nog het zelfde
alleen de tijd verglijdt.
Op zondag spoort hij mensen aan,
in nachten tellen wij de niet geslapen slagen
en op het kerkhof luidt hij droevigheid.

Bij twaalf rook je het koken,
rond zes verscheen het brood.
Voor acht klonk de versnelde pas,
de halte stond vol wachtenden.
In mei het zwijgen in de acht.

Ik denk aan al die keren
dat wij ons haastten naar Gods huis,
de klok die ‘kom maar’ luidde.
In dat ritme liepen wij
en in dat ritme fietsen wij.
‘Kom maar, kom binnen, voel je vrij!’